Deze speciale fietsroute door de natuur van de Zuidwest Veluwe voert langs 38 bijzondere plekken. Plekken, die voor mensen zo dierbaar zijn dat ze er een gedicht over hebben gemaakt. Je kunt fietsen over Planken Wambuis, de Ginkelse heide, langs de Rijn, Wolfheze en de Kreelse Plas. De lengte van de route bepaal je zelf en ook het startpunt ligt niet vast.
5->63->83->62->64->84->88->-82->-87->34->85->12->70->5
Deze knooppuntenroute van 41 km is een voorbeeld en komt langs verschillende mooie poëtische plekken. Inspirerende plekken waarover jonge en oudere dichters, ‘professionals’ en ‘amateurs’ een gedicht maakten. De Poëziefietsroute loopt langs bestaande fietsknooppunten. Stel online je route samen aan de hand van Fietsersbond-routeplanner.
Kom fietsen langs de gedichten op de Zuidwest Veluwe!
De Poëziefietsroute met 38 bijzondere plekken en gedichten uit het boek ‘Tijd is niks. Plaats bestaat’ vind je op deze kaart.
Fiets je bij voorkeur aan de hand van onze route-app op je smartphone, ga dan naar GooglePlay of de AppStore en download gratis Natuur routes. Zoek in de app op fietsroutes in de buurt van Ede en je vindt de Poëziefietsroute.
Iedere markering is een plaats onderweg, waar een gedicht over geschreven is. Klik op de markering om het gedicht te lezen, of het geluidsfragment van het gedichten te beluisteren. Bijzonder aan deze route is bovendien, dat alle dichters hun gedicht zelf voordragen.
Toen sprak een landschap mij aan:
"Er is niets aan mij te zien”, zei ze.
(Het was een "ze")
"Dat zie ik”, zei ik. "Ik hoef je niet meer.”
"Jij hoeft me wèl, zei ze.”
Ik zag hoe verschrikkelijk leeg ze was.
En hoe woedend, hoe woest.
Eindelijk moest ik van mezelf
eens wat meer zien,
te weten.
Daar stonden we dan,
op die hei.
Kees Rood
Wat is het toch met deze plek? Heb ik de ziel van het woud betrapt?
En deed het woud hetzelfde bij mij? Ik voel mij een man van hout,
aan elke boom gelijk, net of ik hier eeuwen geleden wortel schoot,
al bleek de getemde grond veel te schraal om op te overleven:
de boerderij verviel, de schaapskooien rotten weg, gras vrat
de akkers op, de drinkbak van de paarden raakte overwoekerd.
Al is de hofstee nu gerenoveerd voor verhuur aan toeristen,
toch heerst er niets dan stilte, en heerst er in die stilte niets
dan het onwerkelijk verlatene... Een raaf komt zo laag over
dat ik hem aan kan raken, er hangt heimwee in de lucht,
er vervloog iets onomkeerbaars, oh roep van het voorbije,
schrijnende adem van vergeefs, vergeefs, en dat voorgoed…
Een groep herten haast over de weer wild gelaten gronden,
en ineens zie ik jou zwaaien naast de dikke, kromme eiken
in de moestuin die allang verging, je borsten vrolijk deinend,
je armen, nog zo glad en jong!, glanzend in het melklicht,
morgenster bij dageraad van donkere robijnen, mijn liefste
als nu hanen kraaiden zou ik knielen want dan was je echt…
En je lacht en zwaait, al vrolijker, al helderder, en ik draaf en vlieg
met die bange herten en die onversaagde raaf, tot er in de verte,
dat zal je altijd zien, een haan begint te kraaien als nog nooit
een echte haan gekraaid heeft, en op mijn draf en vlucht
hoor ik de zucht van de beproefde aarde, en de mens die er,
tot hij ontzield wordt, hoe dan ook wat van moet zien te maken.
Pieter Boskma
een boom eet niets
hij drinkt alleen
en toch staat ie zo verankerd
als ik alleen drink
en verder niets
ben ik één en al gewankel
een boom vangt wind
en wiegt daarop
en kust de mooie luchten
ik
vanaf mijn wiegetijd
laat winden van het zuchten
en tot slot
een boom
hij wordt zo oud
en vindt dat niet bijzonder
terwijl ik
van elke rimpel schrik
en de jeugd nog zo bewonder
O, was ik maar een boom
dan had ik niet zo’n zorgen
dan koesterde ik de jaarlijnen
en dronk mijn weg naar morgen
Larissa Verhoeff
het zijn niet mijn woorden, het zijn
hoogstens de paden die hier lopen, de paarden
in draf eroverheen, de vlaktes die er ooit waren,
het afscheid van dierbaren, ze zijn blijven liggen
in hun graf, bedolven onder de aaneengesloten
lagen van jaren, zo veel, zo lang, zo ver, dat er
woorden voor nodig waren om ze weer tot leven
te kunnen wekken, voor even dan, tot ook wij
vertrekken, naar onze wagen, die aan de rand
van het bos op ons wacht, het wordt al laat,
het zijn niet mijn woorden, maar kijk, daar
gaat nog iemand over een pad, dat van niets
naar nergens leidt, alleen bestaat binnen dit kijken,
dit verhaal, deze tijd, deze taal
Ruben van Gogh
we noemden hem de kleine heuvel
al waren we zelf veel kleiner dan hij
we voelden ons de schoenen-
reuzen goedmoedig liet
hij zich beklimmen
we waanden ons op weg naar
een bank die smachtend
op de heuveltop wachtte
op ons gesprek waar we weer
chocola van wisten te maken
een scheutje van toen
door een schepje van thuis
wat waren we het roerend
met elkaar eens ‘en toen zei ik en
toen zei hij en ik zeg’ maar toen
zakte een van ons door de bank
de bank was de bank niet meer
hij wilde hout zijn
een boom, zichzelf
de heuvel rees van trots
helemaal tot boven de hemel
wij zonken elk alleen weg
in een wolk van schaamte
en zwegen
tot we weer beneden waren
in de verleden tijd
durfden we er wel
over te praten en toen
Ilse Starkenburg
Schapen houden dit kort,
de dode parachutisten,
bronstijdkoningen, resten
pijn die ondergrond wordt.
Fijngewreven, vergeten
stuift verhaal uit en in
alle zestien windstreken
van je luchtspiegeling.
Overal de verrukt
klapwiekende juichend boven
wolken klimmende neer-
stortende leeuweriken.
Hoor de toedrachten gaan
rijmen tegen je zolen,
voel de planeet zijn slome
dagelijkse radslag slaan,
stunt met de vlieger die je
boven de hei oplaat.
Wat kan je zien, wat zie je.
Tijd is niets. Plaats bestaat.
Eva Gerlach
dus hier stond je dit was wat je bedoelde
met lucht voor een verhaal terwijl iedereen
dacht dat je kwijt was schilderde jij landschap:
bomen in verspringende verte liefst zonder
eigennaam autonome kunst dat was het dacht je
en wij maar geloven dat je beltegoed op was.
hier kon je dus mee met iemand, een kar,
een rug en je droge handen in hars gedoopt
weerhielden niet - wie jou kreeg won -
het bos is een kloppende spier en wegen
zijn de aderen voor reizigers het kruispunt
is voor het snelste lichaam - je rende er
zo ging het dus wat zou je nu willen dat we
je vonden dit is het soort seizoensveld na
een wedstrijd hier wint er geen - boshuid kleurt
de rode doodvermoeide bloedlichaampjes
Anne Vegter
Dan kwamen we aan in die waas van beweging, de handen losjes op het stuur,
dan remden we en stapten af – we mochten het niet denken: een huis,
hier, aan de rand van het groen. We hebben het gedacht.
En dan een bordje 'Eigen Weg' de grond in slaan. Roepen dat passanten
verder mogen komen. Lachend van gulheid naast het hek blijven staan.
Weten van iedere stap op het pad, het zachte geruis en gekraak,
rollen we namen van planten, tekenen moeiteloos blad
voor blad de nerven na, wijzen aan wat wortels doen
(kijk eens, al dat ondergronds verzoenen).
Hier blijven wonen, zeggen we, ons leven licht en overbodig.
’s Nachts de kou van spoken voelen, vreemde vrouwen,
vrede sluiten, steeds vrijgevig zijn met ruimte.
Maar er kruipt weer verte in je blik, ik merk de rondgang
die ons in de benen zit, we moeten weg.
Alles hebben we in handen gehad, om en om gedraaid.
Bekeken. Teruggelegd.
Ester Naomi Perquin
We schrijven 1914. De Grote Krijg vangt
aan, hier blijft men stil bestaan, sticht een
hoeve en plant een leger Amerikaanse eiken
om er stuthout voor de mijnbouw uit te winnen.
We schrijven 1944. In De Slag staan de
eiken bloot aan schroot en scherven.
Zie ze daar nu staan, bedoeld om in de
aarde te verdwijnen maar niet gesneuveld
en nog altijd overeind. Niemand haalt
ze neer, de zagen zouden er kapot van gaan.
Dankzij het hels geweld konden ze blijven
leven tussen de inheemse van Wolfheze.
Victor Vroomkoning
Oude bekenden treffen elkaar
langs de lange eikenlaan
op de reünie van bos en veld.
Iedereen van toen is uitgenodigd
voor de show met zang en dans
op de reünie van ruimte en tijd.
Het lied was sinds onze jeugd
vrijwel nergens meer te horen,
maar het zingt zich nog vanzelf.
En wat klinkt het hier helder
in de grenzeloze akoestiek
op de reünie van wit en blauw.
Welkom koe, welkom paard,
konijn en haas, dag en dauw.
Welkom, leeuwerik en lucht.
Sander Grootendorst
lachend door de natuur
ik loop tegen een boom aan
mijn wang tegen
het zachte mos
om de stam
een kusje zuurstof
op mijn neus
de takken groeien om mij heen
strelen als vingers
over mijn rug
van lawaai naar rust
Vanitha, Jan, Marliske, Ernst, Wout, Joke, Helga, Esmee
Je voelt een druppel, je voelt de wind,
Je voelt je gelukkig, je voelt je een kind.
Je hoort geritsel van binnenuit,
Je hoort een prachtig vogelgefluit.
Je ziet de bladeren, het is groen en blauw,
Je hebt het plekje wat je altijd wou.
Want je proeft die smaak en rust,
Het lijkt alsof de zon de bomen kust.
Je ruikt het blad, heerlijk fris,
Dit is het fijnste plekje wat er is!
Het is rustig en druk, zacht en hard,
Normaal en vertrouwd, maar toch apart.
Je proeft wat je hoort, je voelt wat je ziet,
Je kriebelt, je tintelt en je geniet.
Een mooie troost voor al je verdriet.
Maartje Kruitwagen, 11 jaar
Vita Vera basisschool