Is er een groot verschil tussen het bodemleven in landbouwgrasland en dat in natuurlijk beheerd grasland op voormalige landbouwgrond? Ja, er is verschil. Maar nee, die verschillen zijn niet groot. Dat staat in een zojuist verschenen wetenschappelijk artikel van Henk Siepel, hoogleraar dierecologie aan de Radboud Universiteit, en Nick van Eekeren, onderzoeker duurzame melkveehouderij aan het Louis Bolk Instituut.
Ze richtten hun onderzoek ‘Bodemleven in de toplaag’ op een belangrijke indicator voor bodemleven: de aanwezigheid van springstaarten en mijten. Twintig landbouwgraslanden bij melkveebedrijven en twintig graslanden in natuurbeheer met een agrarische historie zijn onderzocht. Hierbij vergeleken de onderzoekers de bodems op drie vlakken. Ten eerste het effect van landgebruik: gaat het om grasland in natuurbeheer of graslanden voor veehouderij? Ten tweede de verschillen in leeftijd van grasland sinds de laatste bodembewerkingen. Ten derde de invloed van het soort beheer: wordt er gemaaid of beweid? Bij alle bodems werd gekeken naar de hoeveelheid en diversiteit van springstaarten en mijten in die bodem.
Om bodemleven te herstellen is het advies om te streven naar blijvend grasland met maaibeheer of weidebeheer. Van belang is dat bij het beheer de bovenlaag zo min mogelijk wordt verdicht. Hoe minder verstoring door bodembewerking, zware machines en grote kuddes grazers, hoe beter het bodemleven zich kan herstellen. Landschapselementen zijn bevorderlijk voor het bodemleven maar ook voor het leven bóven de grond en moeten daarom zoveel mogelijk worden behouden of teruggebracht. Ook vervolgonderzoek is zeer gewenst. “We hebben soms andere doelen, zegt melkveehouder Pieter Brouwer, maar zonder een gezonde bodem zijn we beiden nergens.” Esther Rust vult aan: “Boeren en boswachters vormen samen het landschap en gaan voor meer soortenrijke natuur. We willen weten wat er allemaal in de bodem gebeurt en hoe je daarop kunt inspelen met je beheer. Dit onderzoek helpt daar bij."
“Boeren en boswachters vormen samen het landschap en gaan voor meer soortenrijke natuur. We willen weten wat er allemaal in de bodem gebeurt en hoe je daarop kunt inspelen met je beheer. Dit onderzoek helpt daar bij."
De belangrijkste conclusies uit het onderzoeksrapport zijn:
In de bodem leven veel verschillende organismen: bacteriën, schimmels, protozoa, nematoden, potwormen, regenwormen, springstaarten en mijten. Al die organismen hebben invloed op de groei van planten en vice versa: op grassen in weiland, akkerbouwgewassen of bomen en struiken. Ze zorgen dat de structuur van de bodem verbetert en breken plantenresten en andere organische stof af tot voedingsstoffen voor het gewas. Daarnaast kan een diversiteit aan bodemorganismen het optreden van bodemziekten onderdrukken en zijn ze voedsel voor bovengrondse fauna. De focus van het onderzoek ging naar springstaarten en mijten; een diversiteit aan beestjes van 0,2 tot 6 mm in de bodem met een belangrijke rol in allerlei processen. Springstaarten en mijten voeden zich voor een groot deel met schimmels en bacteriën. Een deel kruipt door bestaande gangen; anderen maken zelf gangen en hebben dan invloed op de bodemstructuur.
Hoogleraar dierecologie Henk Siepel van de Radboud Universiteit Nijmegen noemde de Nederlandse landbouwgrond een paar jaar geleden ‘zo dood als een pier’ en ‘zombiegrond’, omdat er bijna geen bodemleven meer in zou zitten. Melkveehouder Pieter Brouwer uit Tonden, tot voor kort lokaal LTO-bestuurder, kwam in actie na deze uitspraak gelezen te hebben. Hij nam contact op met coördinator natuurbeheer Esther Rust van Natuurmonumenten. Na overleg met professor Siepel trokken ze samen de conclusie dat het goed is om nader onderzoek te doen. Ze vroegen het Louis Bolk Instituut om hierbij te helpen. Natuurmonumenten en een groep van tien melkveehouders stelden hun percelen beschikbaar voor het onderzoek.
Dit project is mede mogelijk gemaakt door de Provincie Gelderland en LTO-Noord Fondsen. Het hele onderzoek is hier te vinden: